Maand: maart 2017

Nucleair geneeskundige

Bart de Keizer; ‘Ik probeer mijn emoties erbuiten te houden’

“Tijdens het multidisciplinair overleg hebben wij net een patiënte besproken die enkele jaren geleden voor schildklierkanker is behandeld. Bij controle hebben we geconstateerd dat in haar bloed het aantal tumormarkers sterk gestegen was. Een hierna vervaardigde PET scan met radioactief jodium-124 bevestigde: de kanker is teruggekomen.

Ik bekijk een groot deel van de dag foto’s en interpreteer wat ik zie. Mijn bevindingen in combinatie met onderzoeken van andere specialisten vormen de diagnose. Is die eenmaal helder, dan besluiten we samen wat de beste behandeling is. De nucleaire scans zijn van groot belang om het tumorstadium en de behandeling die hierbij hoort te bepalen.

Als nucleair geneeskundige breng ik een radioactieve stof in bij een patiënt, vaak radioactief suiker. Tumoren en uitzaaiingen gaan inefficiënt met hun energie om. Ze verbranden zeer veel suiker, en trekken de radioactieve glucose sterk aan. Via een zogeheten PET-scan zien we de tumoren en eventuele uitzaaiingen zitten.

Onze werkwijze verschilt sterk van die van de radiologen. Zij werken met röntgenstraling, die door de apparaten zelf gemaakt wordt en die van buiten door het lichaam heen stralen. Wij vangen de straling op van een radioactieve stof die we, meestal door een injectie, in het lichaam gebracht hebben.

Al tijdens mijn studie geneeskunde raakte ik geïnteresseerd in de schildklier. Dat orgaan is belangrijk voor onze stofwisseling. Voor mijn promotie heb ik er onderzoek naar gedaan. Zeker bij zo’n schildklier werkt een nucleaire scan heel goed. We brengen niet alleen tumoren in beeld, met gammastralen, we bestrijden ze ook, met bètastralen – elektronen die met hoge energie uit een atoomkern vliegen en grote schade aanbrengen aan tumorcellen, maar ook aan andere cellen. We moeten dus zorgen dat die bètastraling voornamelijk de tumorcellen raakt. Dat kan heel goed bij de schildklier: uitzaaiingen van schildklierkanker nemen heel goed radioactief jodium op.

Bij deze patiënte zagen we met een radioactieve suikerscan en een radioactieve jodium-124 PET-scan dat de kanker was uitgezaaid naar de wervelkolom. Zo zagen we ook dat het zinnig was dit te behandelen met radioactief jodium-131. De andere organen nemen het jodium niet op, en zo bestrijden wij heel lokaal de kanker.

Ik zie veel foto’s van patiënten met uitzaaiingen. Achter elke foto met een tumor schuilt een drama. Ik probeer mijn emoties erbuiten te houden. Maar als we, zoals net tijdens het overleg, kunnen constateren dat bij deze vrouw de therapie is aangeslagen en de uitzaaiingen in het skelet bijna geheel verdwenen waren, doet me dat wel wat. Als blijkt dat ons werk aanslaat, iemand echt beter lijkt te worden, maakt dat mijn werkdag goed.”

Winkelier

Ineke Schrama; ‘Spelt was het goedkoopst, maar niemand die het at’

“‘Zijn er al haverkoeken?’ Donderdagochtend, iets over half tien. We zijn net open. ‘Nee, ze moeten nog in de oven’, zeg ik.

‘Kom ik zo terug.’

Ik begin ’s ochtends om zeven uur met het bakken van het brood. De haverkoeken kunnen best klaar zijn. Daar zorgde ik vroeger ook voor. Maar toen wilden de klanten ze niet, ze dachten dat ze van gisteren waren.

De spullen die ik in mijn winkel verkoop, eet ik al dertig jaar. Mijn ouders hadden een biologisch piepwinkeltje van vier vierkante meter in Wormerveer. Echt zo’n geitenwollensokkenwinkeltje. Spelt en quinoa was toen het goedkoopste wat je kon krijgen. Niemand wilde het hebben. Nu is het niet aan te slepen vanwege de goede voedingsstoffen die erin zitten. Wij aten het vaak. Mijn moeder kookte ’s middags een speltpap, deed er een theedoek omheen, en ’s avonds was het nog warm.

Tien jaar geleden zijn mijn ouders hier in Amsterdam begonnen, heel klein, maar met de voorraadbakken aan de wand. In honderd tapsilo’s hebben we granen, rijst, kruiden, rawfood, nootjes, zaden, gedroogde vruchten. Gisteren is de bulkvoorraad weer binnen gekomen, nu ben ik aan het bijvullen.

Ik heb de winkel een paar jaar geleden overgenomen. Een tijd lang deed ik het samen met mijn man. We houden veel van elkaar maar twee kapiteins op een schip werkte niet. ‘Ga jij maar weer wat anders doen’, zei ik. ‘Als ik je nodig heb, hoor je het wel.’

Ik ben zo’n honderd uur in de week in de winkel. Op zaterdag ben ik hier om zes uur. Twaalf uur later ga ik dicht, en ben ik tot een uur of negen aan het opruimen, zodat ik zondag wat minder hoef te doen. Als ik een enkele keer op zondag thuisblijf, voelt dat niet goed. Ik wil schoonmaken, opruimen, voorraden bijhouden, bestellingen doen.

Nu de voorraad is bijgevuld, ga ik de muesli mixen. Die maak ik elke dag vers. In een grote bak gooi ik havervlokken, rijstvlokken, speltvlokken. Dan gerstevlokken, rozijnen, amandelen. Even kijken, waar staan de hazelnoten? En ten slotte rogge. Dit is de gewone muesli. Ik doe het in een zak, knoop hem dicht, en meng het. Klaar.

Verderop zit een supermarkt. Vorige week stapte er een klant binnen met een plastic tas vol cola. Ze kocht een paar onbespoten citroenen om door de cola te raspen. Ik raakte met haar aan de praat over gifstoffen die in niet-biologische citroenen en sinaasappelen zitten. En over de bijwerkingen van suiker. Ze kocht toen ook wat met ahornsiroop gezoete koekjes. Een dag later kwam ze terug. ‘Het was heerlijk’, zei ze. ‘De familie heeft genoten.’ Ben ik helemaal blij.

Na de gewone muesli maak ik de supermuesli. Daar doe ik extra noten, rozijnen, amandelstukjes en lijnzaad in.

Kijk, daar is de man van de haverkoeken weer. ‘Ze zijn klaar hoor. Ik kom bij u.'”

Groentekweker

Wim Bijma; ‘Blij als ik kan oogsten? Nee. Oogsten is snijden.’

“Vanochtend heb ik eerst twintig minuten over de tuin gelopen, 340 meter heen en weer, om de veranderingen te zien. Alles gebeurt ‘s nachts. Vanmorgen zag ik de eerste Bull’s Blood, een speciale biet met vuurrood blad. Ik teel negen soorten kroten, maar deze teel ik alleen voor de salade. Daarom zaai ik ze dik, de plant heeft nauwelijks ruimte om onder de grond een biet te vormen. Alle kracht gaat naar het blad. Vanaf nu worden de bladeren elke ochtend groter, totdat ik ze over zes weken moet oogsten.

Op de kleuterschool had ik het al met school gehad. Rond mijn dertiende ging ik naar de tuinbouwschool: drie dagen school, drie dagen werken. Moest ik uit mijn hoofd leren wat er in zakjes kunstmest zat. Zinloos vond ik dat, het staat er toch op?

Ik teel organisch, zonder kunstmest. Bacteriën en warmte zorgen ervoor dat de stikstof uit de meststoffen die ik gebruik langzaam vrijkomt. Daardoor groeien de gewassen langzaam – één reden dat alles hier intens smaakt. Smaak heeft ook veel te maken met de grond, we telen op een uitgeveende polder. Er is hier miljoenen jaren moeras geweest. In deze bodem leeft van alles, schimmels – goede en kwade – aaltjes, die ook weer roofaaltjes aantrekken. Dat houdt elkaar mooi in evenwicht.

Ik lever aan toprestaurants. Het mooie is dat ik een eerlijke prijs voor mijn groentes kan krijgen. Bij mij kosten de tomaten meer dan in de winkel. Maar je krijgt er geen drie achter elkaar op, veel smaak verzadigt sneller. Op mijn tuin komen vrij veel koks, ze nemen hun leerlingen mee, die hier leren hoe de seizoenen in elkaar zitten. In Amsterdam stemt een restaurant zijn menu af op wat ik teel. Bellen ze: ‘Wanneer zijn er sperziebonen?’ Half juli. Kunnen ze er rekening mee houden.

Nu moet ik oogsten. Daar heb ik een hekel aan. Maar ’t moet, en het moet ’s ochtends. Dan hebben de planten hun energie nog. Van de nacht, van de dauw. Overdag zorgt de zon ervoor dat de planten veel vocht moeten verdampen, waardoor ze slap gaan hangen. Vandaag moet de rucola, een tere groente.

Het mooiste werk is het land klaarmaken, het zaaien, poten. Daar ga ik vanmiddag mee verder. Ik draag daarbij altijd klompen met plankjes eronder, om de grond niet te pletten, anders krijg je kuilen met ingeklonken aarde waar de regen in blijft staan. Je begint met een stuk zwarte grond, en na een paar uur zie je zo goed wat je gedaan hebt. Daar geniet ik nog steeds van, ook al doe ik dit werk al meer dan vijftig jaar.

Mijn collega’s zijn blij als ze kunnen oogsten, ik niet. Oogsten is snijden. Het is overdreven te zeggen dat ik daar pijn van in mijn hoofd krijg. Maar na het oogsten is mijn vergezicht weg, dan heb ik mijn schilderij vernield.”

Diamantslijper

Marie-Louise Bartels; ‘Die regenboog willen wij zien’

“Dit is een vrij grote diamant, 2,5 karaats. Die ga ik nu slijpen tot de Gassan 121, onze specialiteit. Een diamant is niet alleen zo duur door het materiaal, maar ook omdat het zo arbeidsintensief is om hem te bewerken.

Heel kort houd ik de diamant nu tegen een slijpschijf die 3000 toeren per minuut maakt. Diamant bestaat uit koolstof, de hardste natuurlijke stof op aarde. Je kunt het alleen slijpen met materiaal dat net zo hard is. Daarom heb ik net wat diamantslijpsel op de slijpschijf gelegd. De gietijzeren schijf is ingesmeerd met olijfolie, dat het poeder vasthoudt en heel heet kan worden. Nadat ik de diamant heel even tegen de slijpschijf heb gehouden, bekijk ik door de loep het effect.

Bij het slijpen van de diamant gaat bijna zestig procent verloren. Het is mijn taak een zo groot en zuiver mogelijk product over te houden. In de natuur komen insluitsels voor: een zwart stipje koolstof, een wit scheurtje. Een onzuiverheid in de kern van de diamant moet je laten zitten. Maar dan komt de breking van het licht niet helemaal tot zijn recht en is de diamant minder waard.

Als je door deze loep kijkt, zie je rechtsonder een hapje zitten. En daarboven, gelukkig ook aan de buitenkant, een soort heuveltje. Dat hapje en dat heuveltje probeer ik eruit te slijpen. Laat ik die oneffenheden zitten dan lekt het licht weg. Dat willen we niet, wij willen het licht terug naar buiten kaatsen, zodat het langs alle facetten komt. Want het gaat ons om die optimale schittering, dat prisma, die regenboog willen wij zien.

Ik ben opgeleid tot goud- en zilversmid. Net toen ik klaar was, startten de gezamenlijke Amsterdamse diamantslijpers een opleiding, omdat het vak dreigde uit te sterven. Zelf draag ik ook graag diamanten. Dit is een Gassan 121, die heb ik geslepen, aan de zijkant staan mijn initialen ingelezen.

Om de diamant tot briljant te slijpen, slijp ik eerst vier hoeken aan de onderkant, vier aan de bovenkant, en een platte kant aan de bovenkant, de tafel noemen we die. Zo ontstaan de platgeslepen oppervlaktes waar het licht doorheen valt. Om nog meer schittering te krijgen, verdubbelen we daarna het aantal facetten. Uiteindelijk heeft een briljant 24 facetten onder en 33 boven.

Wij hebben hier geprobeerd nog meer lichtbreking te bereiken. Drie jaar lang zijn we aan het experimenteren geweest met slijpen om zelf een nieuwe steen te ontwikkelen. Dat is gelukt, we zijn van 57 naar 121 facetten gegaan. Deze slijpvorm geeft nog meer schittering dan een briljant. Wij hebben er patent op gekregen, en alle slijpers hier maken nu deze vorm. In de wereld zijn we er uniek in.

Het blijft toch ongelooflijk dat dit brokje koolstof, nu nog volkomen dof, over drie dagen aan alle kanten schittert? Ik doe niets meer met goud en zilver, ik ben verknocht geraakt aan de diamant.”

Muskusrattenvanger

Ron Koopmans; ‘Zwaar werk, maar ik geniet van de vrijheid’

“Vanmorgen controleer ik de klemmen die ik gisteren geplaatst heb. Kijk, daar staan ze, aan de rand van de sloot. Je herkent ze aan de stokjes met het oranje uiteinde, die ik bij de klemmen plaats. De boskant van de sloot ligt hoger dan het weiland aan deze kant. Muskusratten hebben hoogte nodig om een hol te graven. De holen van een muskusrat hebben een waterslot. De ingang zit onder water, die zie je niet. Ze graven zich een weg omhoog, en zitten dan droog.

Ik beheer 960 kilometer watergang: grachten, sloten, kades van grachten en havens. Gemiddeld loop ik zo’n vijf, zes uur per dag te speuren naar ratten. Dat is zwaar, maar ik geniet elke dag van de vrijheid.

Hier zag ik van de week vreetsporen. In deze tijd van het jaar eten de muskusratten hoofdzakelijk de witte wortels van het riet. Die vreten ze onder het water af, de resten ervan gaan drijven. Zwanen vinden die wortels ook lekker. Het verschil is dat vogels het riet eruit trekken en muskusratten knagen. Ik zoek knaagsporen. En keutels, die zinken pas na verloop van tijd.

Deze klem staat nog gespannen. De twee pootjes van de val staan nog naast elkaar. Is de val gesprongen dan vormen de pootjes een V. En kan er een rat in zitten. Lang niet altijd. Het zijn slimme beestjes. Soms duwen ze een pluk riet in de klem, en zwemmen eromheen. Die krijg je met een klem dan ook bijna niet meer te pakken, alsof ze nu weten wat een klem is. Wil ik zo’n beest vangen, dan moet ik een ander soort klem gebruiken of met een fuik de hele sloot afzetten.

Toen ik hier van de week vreetsporen zag, ben ik het water ingegaan, en heb met de neus van mijn laarzen de hele wand afgevoeld. Bij elke gang zette ik een klem. Lang niet elk hol is bewoond. Het zijn bedrijvige beestjes, ze graven de hele dag, per jaar verzetten ze dertien kruiwagens grond.

Kijk, die klem is gesprongen. Ja, een muskusrat. Hier moet ik het water in. Het zijn mooie, aaibare beesten, heel anders dan bruine ratten. Ze zijn vegetarisch, verspreiden geen ziektes. Dit is een jonkie, wat minder dan een kilo schat ik. Het is een moertje, nog onbeslagen.

Ik vind het niet leuk muskusratten dood te maken. Maar ik weet wel dat ze weggevangen moeten worden. Het is een beestje dat ontzettend snel aanfokt. Loopt het uit de hand dan krijg je veel meer dierenleed. Ik vang per jaar zo’n tachtig muskusratten. Als je onder de honderd zit heb je je gebied onder controle.

Daar verderop is er nog één gesprongen. Je ziet de rat vanaf hier drijven. Ik ga er weer even in. Dit is een zwarte muskusrat, een mutant. Mooi zijn die. Een mannetje. Zou ik deze twee nu niet vangen, dan zijn het er over een jaar twintig, en over nog een jaar tweehonderd. En dan heb je een dot werk.”

Letterhakker

Britt Nelemans; ‘Je maakt iets wat troost biedt’

“Ik ben nu een grafsteen aan het bijwerken van een echtpaar, waarvan de man eind vorig jaar is overleden. De kinderen hebben de bestelling gedaan, de vader heeft zich er niet mee bemoeid. Eén letter van zijn naam, de S, heb ik net klaar.

Van jongs af houd ik van stenen, fossielen. Ik heb geologie gestudeerd, maar al snel bleek dat ik met mijn studie vooral interessant was voor oliebedrijven. Ik kwam in het onderwijs terecht maar putte daar geen voldoening uit. Ik heb me omgeschoold tot schriftbeeldhouwer of letterhakker. Bij de opleiding zat ik dag in dag uit in steen te hakken. Heerlijk. Zoals iemand daar zei: ‘Met het hakken op de steen gaan de dagen vrolijk heen.’ Als je een hele dag in hetzelfde ritme een bepaalde slag legt op de steen, heb je tijd om na te denken, een beetje te filosoferen.

Het liefst hak ik vrije ontwerpen, in een gevelsteen kan ik ook mijn ambitie als beeldhouwer kwijt. Meestal maak ik grafstenen. Het waardevolle daarvan is dat je iets maakt wat mensen troost biedt. Het verschil tussen een steen uit de fabriek en een steen van mij is het persoonlijke. Vergelijk het met confectiekleding en een maatpak. Ik begeleid mensen niet alleen bij de keuze van de steen, maar ook bij het bepalen van de tekst. Houd het kort, adviseer ik. Als je ergens jaren tegenaan moet kijken, werkt iets sobers beter. Bovendien: hoe meer letters hoe duurder.

Zoals altijd heb ik ook bij deze steen eerst een ontwerp gemaakt. De keuze van de letter is belangrijk. Kijk, die steen daar verderop is voor een vrouw, die nogal jong getroffen is door alzheimer. Voor haar vind ik een kinderlijk, open lettertje passend. Ik ontwerp de letters vaak zelf; eigenlijk zit mijn vak tussen steenhouwer en typograaf in.

Ik denk ook veel na over een passende steensoort. Steen heeft karakter. Dit is Rosal, een vrij zachte, witte Portugese kalksteen. Niet zo zacht dat hij snel vergaat, deze steen staat er over honderd jaar nog, maar hij heeft wel een zachte, vriendelijke uitstraling. Om te bewerken is hij ook zachter dan bijvoorbeeld Belgisch hardsteen, zoals dat gebruikt wordt in de architectuur, of voor stoepstenen. Ook een prachtige steensoort, alleen zakelijker, harder.

Bij het ontwerp is de spatiëring, de ruimte tussen de letters, net zo belangrijk als de letters zelf. De tekening, op schaal, stuur ik de klant ter goedkeuring. Het definitieve ontwerp plak ik met twee plakbandjes vast op de steen, met een velletje rood carbon ertussen. Dan trek ik het ontwerp over op de steen. Met beitel en hamer klop ik de letter eruit.

Steen is eerlijk materiaal, je kunt je geen fout permitteren. Voor elke steensoort heb ik een andere beitel. Die haal ik uit Engeland, daar zijn nog veel letterhakkers. Ik werk met een rond kloppertje, dat werkt fijner dan een vierkante hamer. Iedere slag is raak.

Volgende letter: de T.”

Podoloog

Bianca Tak; ‘Mijn advies luidt: geen steunzool’

“‘Kunt u de knie even buigen?’ Deze klant komt bij mij met lichte klachten aan zijn knieën en onderrug. Hij vermoedt dat de klachten veroorzaakt worden door doorgezakte voeten. Ik ben schoenverkoper en podoloog, en neem nu bij hem een functieonderzoek af. Daaruit kan naar voren komen dat meneer steunzolen nodig heeft.

Ik heb de rechter- en linkervoet vergeleken. Ik stuitte niet op grote beperkingen. De rechtervoet is wat stijf en stug, de linker is flexibeler. Nu onderzoek ik de enkelbanden, dat kan ik goed doen als de knie gebogen is. Eerst de laterale, buitenste enkelband, daarna de mediale, binnenste band. Prima.

Ik vertel de klant zo min mogelijk wat ik doe, anders krijg ik een vertekend beeld. Hoe meer mensen weten, hoe meer ze erover gaan nadenken en ongewild hun gedrag aanpassen. Als ik iets zeg over hun houding gaan ze onmiddellijk veel netter staan dan ze van nature zouden doen.

‘Zet de knie maar weer neer.’ Deze meneer heeft lichte klachten. Maar ik krijg hier ook mensen met zulke zware klachten dat ze nauwelijks aan het dagelijks leven kunnen deelnemen. Door goede zolen kunnen de klachten zo afnemen dat ze de bus weer kunnen nemen, een vakantie durven plannen. Dat vind ik het mooiste van mijn werk.

‘Voelt u niets? Goed. Ik hield uw voeten nu even zo stevig omkneld dat u pijn of tintelingen zou voelen als ergens een zenuw klem zit. Komt u even staan? Iets dichter bij de muur. Op uw tenen. Pal voor u uit blijven kijken, alstublieft.’ Zo kijk ik of de binnenste boog van de voet holler trekt. Als je aan de grote teen trekt, moet de natuurlijke holte van de voet er weer inkomen. Dat gebeurt bij meneer redelijk goed, links meer dan rechts.

‘Kunt u hetzelfde doen, maar dan alleen op uw linkervoet? En nu op rechts? Wel voor u uit blijven kijken.’ Nee, het is ook niet zo dat meneer de kracht uit één voet haalt. Ik zie tot nu toe weinig afwijkingen.

Tot slot van het functieonderzoek maak ik een blauwdruk van de voetafdruk. Dat doe ik met een podograaf, een apparaat met een ingebouwde inktroller, waarmee ik drukpunten in beeld krijg.

‘Als u uw benen op schouderbreedte zet, schuif ik de podograaf tussen uw voeten. Kunt u uw linkervoet optillen en intussen recht voor u uit blijven kijken? Ik zet de voet erop, laat u hem maar op het apparaat rusten. Op belangrijke punten zet ik nu een aantal streepjes rond de voet. Ik teken de voet nu af. Deze is klaar. Nu de ander.’

De afdruk is prima. Ik zie een mooie drukverdeling, geen gekke piekbelasting. Bij doorgezakte voeten zie je veel donkere plekken, die duiden op piekbelasting aan de onderkant van de bal van de voet. Ik zie geen grote standafwijkingen. Zolang de knie- en rugklachten van meneer niet erger worden luidt mijn advies: geen steunzool.”

Baggeraar

Marco Koopmans; ‘Op de bruggen ziet het vaak zwart van de mensen’

“Vanmorgen om zes uur zijn we bij dit rak in de Amsterdamse Prinsengracht begonnen. Omdat de stremming van de gracht om 13 uur vervalt, startten we hier wat vroeger dan gewoonlijk. De bewoners van de arken hebben een paar weken geleden een brief ontvangen waarin de gemeente schrijft dat hun woonboot een dag versleept moet worden. Ik probeer altijd een vertrouwensband met de bewoners op te bouwen, ze vertrouwen wel hun huis aan jou toe.

Dat was net geen punt. Toen we aankwamen, stapte de eigenaar met een broodje in zijn hand de deur uit. Kon hij eens mooi op tijd op z’n werk zijn. We hebben de boot ontkoppeld – riolering, gas, elektra, alles moet er af – en het ding naar de overkant van de gracht versleept.

Als voorman ben ik verantwoordelijk voor het werk. Ik zit meestal op de kraan. Mijn maat, met wie ik altijd samenwerk, staat in de stuurhut en vaart de boot naar de plaats waar we moeten baggeren. Tijdens het baggeren bestuurt hij de boot.

Voor ik begin peil ik de diepte. De peilstok is zo oud als het baggeren zelf. Ik gebruik hem altijd, de peilstok liegt nooit.

De kademuur is in orde. Daar kijk ik even naar voor ik begin. Ik bagger in een groot museum, dat is wat anders dan baggeren in een weiland. Loopt er een scheur in een kademuur, dan bestaat de kans dat de muur tijdens het baggeren in elkaar zakt.

Ik bedien de joysticks van de kraan. Om de knijper de bagger goed te laten ophalen, laat ik de kraan zakken, knikken, zwenken. Die drie handelingen voer ik tegelijk uit. Ben ik op de juiste plaats, dan knijp ik, haal de knijper omhoog en laat de bagger in een beunbak vallen. Omdat de bagger uit de gracht verontreinigd is, voeren we die straks af naar een bedrijf dat het verwerkt.

Altijd weer spannend wat je uit het water haalt: winkelwagentjes, fietsen, scooters, ijskasten, resten van Koninginnedag, kettingen van de gayparade. Tijdens het baggeren zien de bruggen vaak zwart van de mensen. Ons werk is iedere dag een optreden.

Vlak voor ik knijp, haal ik de knijper iets omhoog, anders help ik de bodemstructuur naar z’n mallemoer. De bodem van de gracht loopt schuin af, wij houden het talud in ere.

Omdat het moeilijk te zien is waar ik al geweest ben, verdeel ik het gebied dat ik moet baggeren in vakken. Aan de stand van de kraan op de boot zie ik welk vak klaar is en welk nog gedaan moet worden. Twijfel ik, dan haal ik de knijper een keer extra omhoog. Alleen water? Oh, al geweest.

Bijna klaar. Met de peilstok loop ik nog even de diepte na. De gracht is mooi op diepte: 2 meter 80 aan de kant van de vaargeul, en zeventig centimeter onder de wal.

We kunnen de ark terugleggen. Dan zie je pas hoe mooi opgeruimd de gracht nu is.”

Balkman

John van Schijndel; ‘Hoe beter de voorbereiding, hoe mooier de weg’

“Als balkman sta je achterop de balk, die aan de trekker is gemonteerd, de machine die de d.a.b.-deklaag aanbrengt. Dit is de laatste laag asfalt, daarna zit de reconstructie van deze weg erop.

Bij zo’n reconstructie frezen we eerst het oude asfalt eraf. Dan zetten de stratenmakers er nieuwe goten, banden en kolken in; nu de stoepranden, de trottoirs en de putten gemaakt zijn, is het onze beurt.

Vanmorgen heeft de kleefwagen een hechtlaag over het gefreesde asfalt gespoten. Vervolgens zijn we ‘stap’ gaan draaien. Dat is de onderlaag, waar meer grove stenen in zitten dan in de deklaag. Moeten we de hele weg ophogen – dat was hier niet nodig – dan beginnen we met profileren, dan leggen we een laag gebroken puin op het oppervlak.

Er zijn tegenwoordig wel honderd soorten asfalt. Heel wat anders dan toen ik begon, toen had je er niet meer dan vijf.

Achtentwintig jaar geleden ben ik de wegenbouw ingegaan. Door mijn broer, die nam me een keer mee. Van deze achtentwintig jaar ben ik achttien jaar asfalt-afwerker geweest. Daarna ben ik gestart als balkman.

Ik stel de balk in. Dit klinkt simpel maar de balk is een complex onderdeel van de machine waarmee je de dosering en de dikte van de asfaltlaag regelt. Hier draaien we nu vier centimeter. Het is een kwestie van goed blijven opletten en vooruitkijken. Kijk, daar verderop, daar zie je wat hoogteverschil in de weg. Geen gaten, maar ik moet de balk daar wel wat hoger stellen, zodat er op die plekken vijf of zes centimeter asfalt onder de balk doorstroomt.

Vandaag gaat het goed, hier laten we straks een mooi stukje weg achter. Gisteren hadden we een rotstuk. Vaak is het: ‘hoe beter de voorbereiding, hoe mooier de weg.’ We stuitten daar op een gegeven moment op een gat bij een bruggetje, dat ze met gebroken puin hadden moeten dichten. Dit was in de voorbereiding niet gebeurd. Nu moest de balk op twintig centimeter worden afgesteld, om dat gat helemaal te vullen. En het asfalt was ook half afgekoeld, waardoor het stugger te verwerken is, wat een minder mooi resultaat oplevert.

De balkman is een soort voorman van de ploeg. Hij bepaalt waar we beginnen, hoe we draaien. Ik ben eigenlijk niet iemand die graag voorop loopt, ik houd niet van commanderen, ik volg liever. Balkman zijn heeft ook z’n voordelen, ondanks mijn reuma kan ik aan het werk blijven omdat werken op de balk lichamelijk niet zo intensief is.

Het asfalt ligt er nu in. Hoewel mijn taak als balkman er nu op zit, pak ik een schep, ga mijn maten helpen met de afwerking. Deze laatste stap vind ik nog steeds het leukste werk: er met een hark en spade voor zorgen dat alle hoeken en gaten mooi dicht liggen, zodat we een mooi stukje glad werk afleveren.”

Field engineer

Alex Meijrink; ‘In deze draadjesbrij zoek ik uit waar dit kabeltje heen gaat’

“Heel gek, de bewegingssensor in de achterkamer krijgt geen stroom. Terwijl hier, in de kast, alles toch goed aangesloten lijkt.

Ik ben nu bij een klant aan het werk die zijn vaste telefoonlijn heeft vervangen door internetbellen. Maar zijn alarm liep tot nu toe ook via de telefoon. Mijn collega heeft hier daarom vorige week een ip converter opgehangen, een apparaat waarmee het alarm via het internet in contact staat met de meldkamer.

Alleen, dat is niet goed gegaan. Het alarm geeft foutmeldingen. Als gecertificeerd monteur mag ik het alarm openmaken, iets wat mijn collega niet mocht. Hopelijk kan ik daardoor zien wat er mis is gegaan.

Als kind was ik al gefascineerd door elektronica. Op mijn kamer had ik een hoekje gemaakt waar ik fietslampjes liet branden op een batterijtje. Later bouwde ik zelf sirenes en radiootjes. Bij een elektronicawinkeltje kocht ik printplaatjes, weerstandjes en allerlei ander spul. Toen ik naar het vmbo ging, was elektrotechniek voor mij een logische stap. In het derde jaar liep ik stage bij een telecombedrijf. Daar verlegde ik mijn interesse naar computers, netwerken en telefonie.

Dit kan een lastige puzzel worden. Eigenlijk vind ik dat wel leuk. Meestal zie ik zo wat er aan de hand is of wat de bedoeling is. Maar dit is echt een kleurenbrij van draadjes.

Een nieuw alarmsysteem aanleggen is voor mij niet spannend. Dat is mijn werk. Ik vind het altijd wél leuk om bij klanten iets extra’s te doen als ik toch aan de slag ben. Het beveiligen van een netwerk bijvoorbeeld. Wachtwoordje instellen en, hup, klaar. Veel mensen zien daar tegenop en zijn blij als ik zo’n klusje even meepak. Daar haal ik veel voldoening uit.

In deze brij van draadjes moet ik uitzoeken welk kabeltje waar precies naartoe gaat. Daar gebruik ik een tracer voor. Aan de ene kant van de kabel plaats ik een apparaatje dat een signaal uitzendt. De tracer spoort dat signaal in de kabel op.

Kijk, hier is een telefoondraad van de oude lijn doorgeknipt. Op zich is dat niet gek, maar in dit geval moet deze draad ook de bewegingssensor in de achterkamer van stroom voorzien. Dit zou de oorzaak van deze storing kunnen zijn. Ik zie trouwens nu ook dat de accu van dit systeem erg oud is. Als deze klant een stroomstoring krijgt, houdt het alarm het nog geen twee minuten vol. Die zal ik direct even vervangen, dan hoef ik daar over een paar maanden niet voor terug te komen. Dat scheelt deze klant weer geld.

De lampjes van de bewegingssensor branden. Die doet het weer. Nu maak ik alles dicht, en laat het alarm afgaan om te controleren of het signaal ook aankomt bij de meldkamer. Ten slotte stel ik de datum van het bedienpaneel nog even in. Geen moeite, en nu leeft deze klant ook in 2014.”

Mede mogelijk gemaakt door Instituut Gak.