
Laat zien dat je mensen de moeite waard vindt
Psychiater Ivo van Outheusden (57). ‘Als je knipt, moet je ook plakken, omdat er anders iets verloren gaat.’
Tijdens presentaties vraag ik wel eens: wie heeft er nog contact met iemand van de crèche? Een enkeling steekt zijn hand op. Van de kleuterschool? Vier handen gaan de lucht in. Lagere school? Nog meer handen. Van de middelbare school ziet bijna iedereen nog wel iemand. ‘Dit is wat mensen willen,’ zeg ik dan, ‘verbonden blijven.’ Patiënten in de forensische zorg is dat niet gelukt. Niet in de maatschappij, maar ook niet tijdens hun behandeling. Want wij ontnemen hen de mogelijkheid om deze belangrijke kernwaarde na te streven.
In 2011 dacht ik als psychiater tijdens een opleiding ‘Verandermanagement’ na over wat de zorg voor onze patiënten betekent. Tijdens mijn korte managementcarrière heb ik geleerd dat als je knipt, je ook moet plakken, omdat er anders iets verloren gaat. In de forensische zorg wordt door een systeemfout veel geknipt, maar weinig geplakt.
De forensische zorg is georganiseerd in ketens, waardoor patiënten vaak worden overgeplaatst. Voor een patiënt betekent zo’n overplaatsing iedere keer weer een vertrouwensbreuk. Hij wordt geacht mee te werken aan het opbouwen van een behandelrelatie, maar na elke overplaatsing krijgt hij nieuwe mensen voor zich die hem hetzelfde vertellen. En vertrouwen is niet overdraagbaar, dus dat ben je kwijt. Dit leidt tot demotivatie, wat voor de patiënt een feest van herkenning is: zo zag zijn vorige leven er ook uit: vol breuken, van de ene jeugdinstelling naar de andere inrichting.
Met het beleid dat ik in 2012 heb bedacht, samen met een collega die erop is gepromoveerd, proberen we deze vertrouwensbreuk te voorkomen. ‘Wij hebben een relatie met jou,’ vertellen we de patiënt, ‘dat is weliswaar een behandelrelatie maar dat is ook een relatie, en we gaan die niet verbreken omdat de financiering stopt.’ Wij noemen deze manier van werken dan ook: duurzame verbinding.
Danny de Munk verwoordde wat het betekent als je steeds maar in de steek wordt gelaten. ‘Krijg toch allemaal de klere,’ zong hij als Ciske de Rat, ‘Val voor mijn part allemaal dood.’ Ik zing dat lied ook wel eens voor collega’s – ik mag dat doen, ik ben Amsterdammer.
Als je vaak in de steek wordt gelaten, ga je afstand nemen van mensen. Dat horen we van patiënten: ik hoef die zorg van jou niet, en die pillen mag je ook houden. Maar in dat lied zingt Danny nog iets anders, z’n droom waar hij niet meer in gelooft: ‘Had ik maar iemand om van te houden/ Twee zachte armen om me heen’. Dat zeggen onze patiënten niet, maar het is wel de verborgen hulpvraag.
Ieder mens wil ergens bij horen, dat is een kernwaarde, de zin van het leven. Als iedereen je heeft verlaten, is dat te pijnlijk om nog een keer mee te maken. Daarom begin je er niet meer aan, daarom zijn onze patiënten gedemotiveerd, en is er zoveel recidive.
Omdat ik manager van de kliniek was, kreeg ik ook de kans uit te voeren wat ik bedacht had. Een schot in de roos: medewerkers herkenden veel van de nieuwe visie en veel van hen bleken al contact te onderhouden met ex-patiënten. ‘Maar stiekem, want er is geen tijd voor en ik kan het niet als verrichting declareren.’
We besloten de nabije zorg te formaliseren. We vertelden onze patiënten dat we ze niet in de steek zouden laten, ook niet als ze overgeplaatst zouden worden. ‘En we gaan laten zien dat we je de moeite waard vinden,’ zeggen we. En dat doen we ook, door in te spelen op wat ze nodig hebben.
We zijn het alledaagse leven met de patiënten gaan leven. Daar hoort uit eten bij, lol maken, pizza’s bakken, verjaardagen vieren. En ook dingen over jezelf vertellen. Dat waarderen onze patiënten altijd enorm! Het schept een band als mensen elkaar dingen vertellen. Veel collega’s in de forensische zorg zijn bang dat ze gestalkt worden. Ze nemen, zoals ze dat heet, een professionele afstand in acht. Ik heb dat omgedraaid: wij verlenen nabije zorg. In veel klinieken wordt die alledaagsheid vergeten, terwijl de meeste patiënten er lang verblijven.
Er is veel onderzoek gedaan naar wat een goed leefklimaat is. Een van de uitkomsten: niet te veel regels. Forensische klinieken hangen van regels aan elkaar: niet meer dan drie keer in de week tosti’s bakken. ‘Hoezo mag dat op donderdag niet?’ Die beperking wordt als negatief ervaren. Dus hebben we gezegd: ‘Je mag tosti’s bakken tot je erbij neervalt, maar we besteden tegelijk wel aandacht aan gezonde leefstijl.’
We vragen patiënten ook hoe ze het zouden vinden contact met ons te blijven houden op een volgende plek. ‘Dat we je helpen verhuizen, dat we langskomen om te zien hoe het met je gaat.’ Onze visie is gebouwd op het idee dat je relatie het vehikel is waarop je een behandeling vorm kunt geven. Als de relatie goed is, zal de patiënt eerder bereid zijn naar je te luisteren en om ander gedrag uit te proberen.
Uit onderzoek bleek dat de recidivecijfers met dit nieuwe beleid ongeveer 70 procent lager waren. Dit hadden we in onze stoutste dromen niet durven hopen. Toch wordt deze nabije zorg niet jubelend ontvangen. Zelfs in de kliniek waar dit is uitgevonden, blijkt het moeilijk te zijn om ermee door te gaan. Ik ben vertrokken als directeur, want mijn visie werd door de toen zittende bestuursvoorzitter als risicovol beoordeeld, hij wilde hele andere dingen dan contact, relatie en verbinding.
Ik werk nu ergens anders met nabije zorg. Want die zorg maakt mijn werk zinnig: verbinding leggen en vasthouden, en ook weer laten verwateren, op de manier zoals het gaat in het dagelijks leven. Dan kom je iemand tegen van de lagere school: ‘Hé, wat leuk, hoe gaat het met jou?’ Zo kom ik nu ook oud-patiënten tegen. Dat zijn de mooiste ontmoetingen.
foto: Judith Jockel