‘Misschien besta ik nu wel meer, omdat ik meer naar binnen ga.’

Nathalie Kelderman (1971)

Mijn wereld viel in te delen in werkenden en niet-werkenden. Wie een goede baan heeft en hard werkt, verdient geld. De maatschappij waardeert dat. Deze waardering had lang een positief effect op mijn eigenwaarde: ik werk, verdien geld, doe mee, dus ik besta. Wat gebeurt er als je geen betaald werk meer kunt doen? Besta je dan niet? Hoe geef je dan zin aan je leven?

“Ik ben hoogopgeleid, ambitieus, maar heb meerdere keren gekampt met een depressie die mij het werken onmogelijk maakte. De eerste keer was op mijn vijfentwintigste, aan het einde van mijn studie. Ik was er ernstig aan toe, mijn basis was onder mij weggevallen. Concentreren kon ik me nauwelijks. Ik las de Donald Duck, meer ging niet. Ik ben weer tijdelijk bij mijn ouders gaan wonen en in een ijssalon gaan werken. Het duurde een aantal jaar voordat ik weer helemaal hersteld was.

Diplomatenklasje

“Dit herstel was alleen mogelijk dankzij mijn enorme vechtlust. Ik had een sterke wil om te laten zien dat ik nog mee kon doen. Ik heb mijn studie Internationale Betrekkingen afgerond en ben in het diplomatenklasje van Buitenlandse Zaken terechtgekomen. Dit bewees voor mij dat ik wel degelijk nog meedeed.

“Na de geboorte van mijn zoon, ik was 35, kreeg ik opnieuw een depressie. Had ik eindelijk het gevoel: ‘Ik doe weer mee!’, lukte het weer niet. Het gevoel van nutteloosheid was nu sterker dan in mijn studententijd.

Rijdende trein

“Ik heb me vaak afgevraagd waarom dat gevoel zo op me drukt. Het heeft te maken met de metafoor van de rijdende trein. Iedereen snelt vooruit, en jij staat ernaast te kijken. Als je gevoelig bent voor depressie ligt op zo’n moment de gedachte voor de hand: wat doet het ertoe wat ik doe? Ik zei tegen mijzelf: ‘Ieder mens is van waarde’. Dat vind ik ook, zeker, maar het overtuigde me toen niet.

“Na de depressie moest ik al mijn rollen hernemen, als moeder, partner en vriendin. Wat wil ik nog? Wat kan ik nog? Beetje bij beetje leerde ik mijn eigenwaarde niet te laten afhangen van betaald werk. Hoewel het doel bleef weer betaald werk te doen, gaf vrijwilligerswerk me voldoening. Ik gaf een paar uur Nederlands aan een Turkse vrouw. En ik begon bij Vluchtelingenwerk. Bij Buitenlandse Zaken schreef ik ambtsberichten, als basis van het asielbeleid. Nu leek het me goed aan de andere kant te gaan zitten: bij de vluchteling zelf.

Neuroloog

“Ik moet meedoen. Uiteindelijk werd ik directeur van de Landelijke Depressievereniging. Toen ik begin veertig was, kreeg ik vage klachten, last van mijn lies, mijn linkerarm bewoog slecht. Op een dag moest ik een pitch houden om geld binnen te halen voor de Depressievereniging. Ik trilde zo dat ik moest gaan zitten. Overspannen, dacht ik. Ik meldde me ziek. Niet veel later zei een osteopaat: “Je lichaam reageert niet op mijn behandelingen, het lijkt autonoom. Misschien is het goed dat je een neuroloog bezoekt.” Daar was het snel duidelijk: ik had de ziekte van Parkinson. Op 46-jarige leeftijd voelde dat als een mokerslag.

“Aanvankelijk kon ik weer meedoen, want ik was toch niet overspannen. Maar vanwege de Parkinson werd ik volledig afgekeurd, nu een jaar geleden. Ik moet dagelijks leven met de fysieke en mentale beperkingen door Parkinson. En met het besef dat ik niet meer beter word, en dat de ziekte progressief is. Daar heb ik een zware dobber aan, want ik moet afscheid nemen van mijn werkambities. Soms denk ik positief: misschien kan ik nu een richting inslaan die ik anders nooit verkend had.

Meditatie

“De vraag naar de zin van het bestaan is altijd belangrijk voor me geweest. In mijn studententijd schreef ik gedichten en deed aan meditatie. Dat ben ik weer gaan doen, met mijn man en zoon mediteer ik elke dag.

“In het verleden ging ik na elke tegenslag uiteindelijk weer aan het werk. Dat kan nu niet meer. Maar misschien besta ik nu wel meer, omdat ik meer naar binnenga. Meer naar binnen móet gaan. Ik word elke keer door het leven teruggezet: terug, terug naar jezelf, dat is jouw spoor. Ik moet daar, binnen in mij, de zin vinden. Met ‘in mij’ bedoel ik niet: zonder anderen. Maar zonder betaald werk en de waardering daarvoor van de maatschappij. Ik moet de waardering in mijzelf vinden. Het besef dat ik geen betaald werk meer zal doen, vind ik nog steeds moeilijk te accepteren.

Het klinkt zo makkelijk: doen waar je energie van krijgt. Maar het is toch anders als je een vrije dag of week kunt vullen met iets leuks, dan wanneer eigenlijk elke dag een vrije dag is. Ik ben een flink deel van de week bezig ervoor te zorgen dat ik fysiek en mentaal blijf functioneren. Op een slechte dag valt er niet veel meer te willen dan de dagelijkse dingen voor elkaar te krijgen.

Delen met anderen

“Ik geef nu conversatieles aan vier buitenlandse vrouwen, twee uur in de week. En ik wandel met iemand die een depressie heeft. Misschien is dat waarvoor ik op aarde ben: mijn ervaringen met ziek zijn, met werk hebben en verliezen, weer ziek worden, soms moeite hebben met het leven, en daar toch weer mijn weg in vinden, om dat allemaal te delen met anderen. Zodat zij daar hoop en inspiratie uit kunnen halen.”

Foto: Jörgen Caris

Zin in het alledaagse

Mede mogelijk gemaakt door Instituut Gak.